Een moeder en drie jonge kinderen worden met spoed ondergebracht bij een zorgorganisatie. Naar aanleiding van ernstige zorgen rondom het jongste kind is een gezinshuisplaatsing noodzakelijk.
Een gezinshuis in de provincie Groningen wordt door een (al bij het gezinshuis bekende) jeugdbeschermer gebeld en neemt het kind binnen 16 uur op. In die 16 uur vindt een screening plaats met de aan het gezinshuis verbonden regievoerder en de gezinshuisouders en is er essentiële informatie uitgewisseld.
In de week tussen kerst en oud en nieuw voert het Martiniziekenhuis een spoedonderzoek uit op vermoedelijk misbruik- en mishandelingstrauma. Het zeer angstige kind hangt zes weken lang als een koalabeertje om de nek van de gezinshuismoeder. Het heeft nauwelijks vaardigheden op communicatief gebied, maar kan met vingerpoppetjes ‘praten’. Als het probeert te lopen, blijken hele kleine drempels nog te moeilijk. Houvast om niet te vallen is heel belangrijk.
De warme opname door alle gezinsleden in het gezinshuis (de kinderen, de medewerkers, het familienetwerk en de omgeving) dragen er aan bij dat het kind minder angstig wordt en steeds minder in paniek wakker wordt ’s nachts. Bijzonder is het om te zien dat het kind – wanneer er na zes weken weer contact is met ouders – uit angst in de trui van de gezinshuisouder probeert te kruipen. Vanuit die positie durft het voorzichtig het contact aan te gaan. Vier bezoekmomenten later begint het kind een beetje met moeder te spelen.
Nu, een aantal jaren later, is er uit dit angstige kind een vrolijk individu gegroeid dat onderzoekt, experimenteert, druk communiceert en wederkerigheid biedt. Het durft boos en verdrietig te zijn en wordt nog maar heel soms midden in de nacht bang wakker. Het contact met de ouders is goed en het kind blijft met hun instemming in het gezinshuis wonen. Dat de ouders veel meer dan ‘opgelegd’ bij het opgroeien van hun kind betrokken worden en er vaker dan ‘vastgesteld’ beeldmateriaal met hen gedeeld wordt, speelt hierbij een belangrijke rol. Beide ouders zijn en blijven betrokken bij alles wat hun kind meemaakt.
De kracht van deze kleine organisatie zit ‘m vooral in directe communicatie en flexibiliteit en er zijn korte lijnen tussen de gezinshuisouders, ouders van het kind, medewerkers, regievoerder en ketenpartners. Overleg is er direct als dit wenselijk is en waar nodig vaak één op één. Verder is er een enorme intrinsieke betrokkenheid en passie om er mét elkaar aan bij te dragen dat deze kinderen zo goed mogelijk kunnen (op)groeien en bloeien. Daarbij, een 9-5 mentaliteit kent deze organisatie niet.
Omdat deze schoenmaker bij zijn leest wil blijven, zijn veel van de ‘niet-zorgtaken’ (zoals bijvoorbeeld communicatie met inkooporganisaties en gemeenten, declaraties richting gemeenten en ondersteuning bij verantwoordingen) ondergebracht bij een extern ‘Administratiekantoor’. Het argument dat ‘al die kennis door een kleinschalige zorgaanbieder nooit opgebouwd kan worden’ is daarmee ondervangen. Dit administratiekantoor is door het gezinshuis zelf geselecteerd na een aantal gesprekken over visie op (kwaliteit van) zorg en ondersteuning en geeft het gezinshuis vertrouwen en ruggensteun: het ondersteunt, is intermediair, klankbord en sparringpartner.
Door deze werkwijze heeft dit gezinshuis volledige (eigen) regie over de in te zetten professionele zorg en expertise en hoeft de zorg niet in onderaanneming verleend te worden. In dit laatste geval komt – naast de afroming van de nodige zorggelden – ook de bureaucratie van de hoofdaannemer om de hoek kijken: dit kind had drie dagen voor deze gedenkwaardige kerst anders níet binnen 16 uur bij het gezinshuis geplaatst kunnen worden. In volledig vertrouwen weet de schoenmaker dat de indicatie wel rondkomt, al moet hij er soms (lang) op wachten.